Dit essay is onderdeel van The Corona Essays
Mensen over de hele wereld blijven op dit moment zo veel mogelijk thuis - in een poging de immobiliteit te omarmen en zo te voorkomen dat ze de vector voor een virus worden. Door de beweging te beperken die normaal gesproken ons dagelijks leven verlevendigt, wordt eigenlijk van ons gevraagd een plantaardigere manier van zijn te accepteren, plant-achtig te worden in de zin van op een vaste plek blijven. Tegelijkertijd is het vermogen om te reageren op deze oproep op zich al een voorrecht, dat niet alleen te danken is aan het hebben van een veilige woning, maar ook aan de voort-durende activiteit (en toegenomen onzekerheid) van vele andere mensen.
Voorafgaand aan Covid-19, zag het ontluikende vakgebied van critical plant studies plantaardigheid vaak als een nieuw paradigma voor ethical becoming - een soort solidariteit met andere kwetsbare levensvormen en, mogelijk, een bron van radicale en potentieel blijmoedige openheid richting een onzekere toekomst. De immobiliteit die we nu ervaren laat echter zien dat de voorwaarde voor ‘plant-achtiger’ worden weleens meer gelijkenis zou kunnen hebben met een horrorfilm dan met een utopisch bestaan. In feite kan de vermeende affiniteit tussen mens en plant zelf een symptoom van menselijke veronderstelling zijn. Als de mens uit beeld of anderszins naar de achtergrond verdwijnt, blijkt dat planten zonder mensen kunnen, en het zelfs heel goed doen in de afwezigheid van menselijk leven. Het laat plantaardig leven duidelijk onverschillig of wij overleven. De pastorale taferelen van groene, landelijke schoonheid en de vergroening van het stadslandschap, die zichtbaar worden als de smog wegtrekt en de vegetatie zich begint te verspreiden, kunnen even apocalyptisch als mooi zijn (van een afstand althans).
Voorafgaand aan Covid-19, zag het ontluikende vakgebied van critical plant studies plantaardigheid vaak als een nieuw paradigma voor ethical becoming - een soort solidariteit met andere kwetsbare levensvormen en, mogelijk, een bron van radicale en potentieel blijmoedige openheid richting een onzekere toekomst. De immobiliteit die we nu ervaren laat echter zien dat de voorwaarde voor ‘plant-achtiger’ worden weleens meer gelijkenis zou kunnen hebben met een horrorfilm dan met een utopisch bestaan. In feite kan de vermeende affiniteit tussen mens en plant zelf een symptoom van menselijke veronderstelling zijn. Als de mens uit beeld of anderszins naar de achtergrond verdwijnt, blijkt dat planten zonder mensen kunnen, en het zelfs heel goed doen in de afwezigheid van menselijk leven. Het laat plantaardig leven duidelijk onverschillig of wij overleven. De pastorale taferelen van groene, landelijke schoonheid en de vergroening van het stadslandschap, die zichtbaar worden als de smog wegtrekt en de vegetatie zich begint te verspreiden, kunnen even apocalyptisch als mooi zijn (van een afstand althans).
De huidige pandemie is een crisis voor zowel het neoliberale kapitalisme als voor het individu. Een crisis die een nieuwe plek voor plantaardige en andere niet-menselijke wezens openbaart. Kan menselijk leven uiteindelijk ook op deze plaats tot bloei komen? Zouden planten ons in onze gemeenschappelijke staat van immobiliteit een model kunnen bieden voor politieke strijd of mobilisatie, zonder onze toevlucht te nemen tot de versleten patronen van gecultiveerde tuinen? Politieke verandering is voor ons nauwelijks denkbaar zonder onze toevlucht te nemen tot tropen van beweging. We hebben zowel in politieke theorie als poëtische taal een verschuiving nodig om de menselijke immobiliteit als iets anders te kunnen zien dan louter overleven, en plantaardigheid als iets anders dan "het kale bestaan".
Plant studies hebben zich gericht op vormen van ontologische kritiek die ons in staat stellen om planten als florerend te zien. Maar minder duidelijk is het hoe een dergelijke nadruk op andere levensvormen de mens in staat zou kunnen stellen om te gaan met de huidige crisis, laat staan deze te boven te komen. Hoe maken we zonder überhaupt te bewegen de overgang van het domein van de ontologische kritiek naar een politiek strijdtafereel? Op dit moment zien we een aantal beperkingen van kritische benaderingen die terecht antropocentrische analysemodellen verwerpen, maar geen ruimte maken voor nieuwe methoden van verbeelding, handelen of simpelweg samenleven als menselijke gemeenschap. Erkenning van het handelingsvermogen van niet-mensen leidt niet noodzakelijkerwijs tot een beter leven voor de mens; het kan net zo goed leiden tot het angstaanjagende besef van onze collectieve kwetsbaarheid.
Wij mensen leven op dit moment in een crisis die zich nog steeds ontvouwt, een crisis die veranderende temporaliteiten en een verschuivende ervaring van schaal met zich meebrengt. Thuisblijven als handeling is opmerkelijk, omdat het een uitgesproken niet-performatief, triviaal en grotendeels onzichtbaar gebaar is - zowel individueel als wijdverbreid. Paradoxaal genoeg is onze immobiliteit geen teken van terugtrekking uit de maatschappij, maar juist eerder een teken van zorg voor anderen (inclusief vreemden), een schijnbare terugtrekking die de patronen van huiselijkheid herschrijft, zelfs als dat een enorme verschuiving in onze economie teweegbrengt. Op dit moment zien we zowel de kracht van collectieve actie/inactiviteit als de grote kwetsbaarheid van onze instellingen. Waar langetermijnplanning onmogelijk is, blijft de toekomst ongemakkelijk open. Onze plant-achtige vitaliteit heeft horrorkanten. Maar zijn er ook mogelijkheden voor nieuwe verwikkelingen?
Plant studies hebben zich gericht op vormen van ontologische kritiek die ons in staat stellen om planten als florerend te zien. Maar minder duidelijk is het hoe een dergelijke nadruk op andere levensvormen de mens in staat zou kunnen stellen om te gaan met de huidige crisis, laat staan deze te boven te komen. Hoe maken we zonder überhaupt te bewegen de overgang van het domein van de ontologische kritiek naar een politiek strijdtafereel? Op dit moment zien we een aantal beperkingen van kritische benaderingen die terecht antropocentrische analysemodellen verwerpen, maar geen ruimte maken voor nieuwe methoden van verbeelding, handelen of simpelweg samenleven als menselijke gemeenschap. Erkenning van het handelingsvermogen van niet-mensen leidt niet noodzakelijkerwijs tot een beter leven voor de mens; het kan net zo goed leiden tot het angstaanjagende besef van onze collectieve kwetsbaarheid.
Wij mensen leven op dit moment in een crisis die zich nog steeds ontvouwt, een crisis die veranderende temporaliteiten en een verschuivende ervaring van schaal met zich meebrengt. Thuisblijven als handeling is opmerkelijk, omdat het een uitgesproken niet-performatief, triviaal en grotendeels onzichtbaar gebaar is - zowel individueel als wijdverbreid. Paradoxaal genoeg is onze immobiliteit geen teken van terugtrekking uit de maatschappij, maar juist eerder een teken van zorg voor anderen (inclusief vreemden), een schijnbare terugtrekking die de patronen van huiselijkheid herschrijft, zelfs als dat een enorme verschuiving in onze economie teweegbrengt. Op dit moment zien we zowel de kracht van collectieve actie/inactiviteit als de grote kwetsbaarheid van onze instellingen. Waar langetermijnplanning onmogelijk is, blijft de toekomst ongemakkelijk open. Onze plant-achtige vitaliteit heeft horrorkanten. Maar zijn er ook mogelijkheden voor nieuwe verwikkelingen?
Over Antónia Szabari & Natania Meeker
Antónia Szabari en Natania Meeker schreven samen het boek: ‘Radical Botany: Plants and speculative fiction’ dat een traditie uitgraaft waarin planten deel uitmaken in het voorstellen van een nieuwe, andere wereld. De erkenning van levendigheid en bedrijvigheid van planten heeft, volgens beide professoren, immers de speculatieve creatie in fictie, film en kunst gemobiliseerd.